15 december 2013

Petra, een openluchtmuseum als geen ander

Petra is het erfgoed van de Nabateeërs, een nijvere Arabische stam die zich meer dan 2.000 jaar geleden in zuidelijk Jordanië vestigde. Gelegen op het kruispunt van oude handelsroutes, leefde Petra van het tolgeld dat de kameelkaravanen op hun doortocht naar de Middellandse Zee moesten betalen voor hun specerijen, wierook en mirre. De goederen waren afkomstig uit Arabia Felix, het Arabische schiereiland, en werden via verschillende havens aan de Rode Zee aangevoerd. In ruil daarvoor gaven de Nabateeërs kleding, gekleurd met Fenicisch purper, en andere luxeproducten door. Ze exploiteerden ook het asfalt van de Dode Zee dat ze aan de Egyptische balsemers verkochten.

Het waren de nazaten van Alexander de Grote die de hellenistische stempel op Petra drukten en het hoogtepunt van de Nabateeërs zelf werd tussen 312 v.C. en 106 n.C. bereikt, toen de Romeinen de stad inlijfden bij de Provincia Arabia. Dit zette vreemd genoeg het verval van Petra in. Vanaf de 3de eeuw zochten de christenen hier nog beschutting maar ten tijde van de Islam raakte de stad al in de vergetelheid. Pas in 1812, hoorde de Zwitserse ontdekkingsreiziger, J.L. Burckhardt, via een aantal plaatselijke bedoeïenen van het bestaan van Petra. Grondige opgravingen kwamen eerst in het midden van vorige eeuw op gang en sinds de jaren 1990 staat Petra op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. Een dertigtal jaren geleden is men bovendien begonnen met de Bedoeïenen die toen nog in deze oude tempels en graven huisden, onder te brengen in nieuwe woningen in de buurt om zodoende deze unieke gebouwen te bewaren voor het nageslacht. Gelukkig maar.

Ik ben helemaal in mijn element als ik zo bijna alleen door de Siq loop, t.t.z. de smalle sleuf in de 80 meter hoge rotswand die naar het hart van Petra voert. Ik geniet van de stilte en de steeds veranderende lichtval op de rotsen met weerkaatsingen op de tegenoverliggende wand. Ik zie nu allerlei details die me ontgaan zijn tijdens mijn vorig bezoek. Af en toe kan ik ook flink doorstappen, geen getreuzel van andere toeristen die voor mijn voeten lopen. Ik ben nu ook weer betoverd door de verrassende blik op de beroemde Schattentempel (het Al Khazneh) aan het einde van de spelonk. Vandaag staat de zon er nog net en ik zie meteen de uitgehouwen holtes opzij van het gebouw, daar waar de bouwers een steunpunt voor hun voeten hadden tijdens het hakken en beitelen. Het is duidelijk een erfstuk van het Hellenisme en de rozerode rots lijkt in het volle zonlicht wel op doorschijnend albast. Ik werp natuurlijk ook binnen even een blik waar de opeenvolgende lagen van wit en rozerood een uniek patroon schetsen.

Het dal wemelt van de necropolen in de rotswanden aan weerszijde, ook wel Koningsgraven genoemd omdat ze zo majestueus zijn - niet omdat er ooit enige koning in begraven werd. Soms liggen de gevels op verschillende hoogtes of langs paden die naar hoger gelegen tombes lopen. Iedereen vindt er wel zijn gading, met eigen stijl, vorm en grootte. Typisch eigen aan deze rots mausoleums zijn de reliëfs in trapvorm met een of twee rijen trapkantelen of treden die dan van beide kanten naar de midden ingang van de tombe liepen. Hierdoor kon de ziel van de overledene zijn weg naar het hiernamaals makkelijker vinden.

Ik loop verder, richting Theater dat helemaal in de rots uitgehouwen is en waarschijnlijk uit de tijd van Keizer Augustus dateert. Hier besluit ik om rechts naar boven de weg in te slaan naar de Basilica. Deze is vrij ruim, breder dan hij diep is, en pronkt met drie gewelfde ingangen. Jammer dat de muren en het plafond helemaal zwartgeblakerd zijn. Het uitzicht over Petra beneden is de klim op zich absoluut waard.

Nu gaat het bergafwaarts en dan rechts aanhoudend in de richting van een dak dat over een uitgegraven mozaïekvloer is gezet. Hier blijken resten van een Byzantijnse kerk te liggen met een centraal koor ooit met marmer geplaveid en gescheiden van de zijbeuken door een rij zuilen waar nu alleen nog de funderingen van overeind staan. Beide zijbeuken zijn volledig met mozaïeken bedekt, links met vogel- en bloemmotieven, rechts met die van dieren en mensen (heiligen?). Goed bewaard, maar een beetje grof zoals al het Byzantijnse werk. In de halfronde apsis zie ik nog een paar stukken van de originele marmerbekleding. Terug in het voorportaal beland ik bij een soort atrium dat met zuilen omzoomd was met in het midden de resten een waterput. Knap gedaan en goed gerestaureerd.

Hiervandaan loop ik nu helemaal naar beneden richting Decumanus met zijn Romeinse bestrating, dwars door de droge wadi, naar de grote tempel aan de overkant van de weg. Dit is de Tempel van Zeus waar lange tijd aan gewerkt werd en die nu voor de bezoekers is vrijgegeven. Het complex is stukken groter dan ik me kon inbeelden, met een majestueuze entreetrap alsof de god in persoon hier boven op de troon moest gaan zitten! Nou ja, waarschijnlijk was dat ook wel de bedoeling. Over de jaren heen is de tempel herhaaldelijk verbouwd en vergroot, met zelfs een klein theatertje achteraan met een heuse spil as voor het ronddraaiende toneeltje. Helemaal achterin word ik verrast door resten van fresco’s en stucwerk op de muren - een onverwacht stukje luxe. We zijn zo gewend om kale muren en zuilen te zien dat we gewoon vergeten hoe de gebouwen er oorspronkelijk uitzagen met hun veelkleurige versieringen. Mijn dag is weer goed!

De Decumanus eindigt hier bij de monumentale Temenos Poort, net iets voorbij het Nympheion dat de stad van drinkwater voorzag. Buiten het centrum van Petra ligt dan de geelkleurige Tempel van Qasr el Bint, de enige losstaande constructie van Petra waar ik nu ook binnen mag. Enorm hoog blijken deze muren te zijn, en halverwege zijn nog duidelijk de vierkanten uitsparingen te zien waar de balken voor de vloer van de bovenverdieping in zaten.

Naast het lunchadres ligt een klein museum, een beetje stoffig en verouderd, maar het is toch de moeite waard om er een kijkje te nemen. Wat vaasjes en potjes, een aarden trechter, een beeldje van Venus, een marmeren hoofd van Keizer Hadrianus (ja, hij is er ook weer bij!), wat geldstukken en votief beeldjes – gewoon leuk omdat het hier helemaal bij past.

Dan start ik de lange klim naar het klooster boven, 800 treden en gladde door zand gepolijste vloertjes verder. Dat zal niet meevallen, maar ik vertik het gewoon om een ezeltje te nemen dat me regelmatig wordt aangeboden. Ik sta liever met beide benen op de grond hoor, als is die nog zo ongemakkelijk en vermoeiend.

De Tempel van El Deir, op latere leeftijd tot klooster bevorderd, ligt te pronken in de middagzon. Het is een broertje van het Schattenhuis, alleen niet zo overdadig versierd maar wel met puur Hellenistische invloeden. Ik loop nog even door tot aan de rand van de hoogvlakte voor een kijkje over de Wadi Araba die helemaal naar Israel loopt.

Nou dat was me de tippel wel! Blijkt achteraf dat mijn rondje wel 14 km lang was, maar goed dat ik dit niet van te voren wist!

[Klik hier om alle foto's van Petra te bekijken]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten